Hoewel er in het onderwijs heel sympathiek wordt gezegd dat we een leven lang kunnen leren, is de werkelijkheid een stuk weerbarstiger. Wie fulltime gaat werken en later aan een gezin begint, is allang blij als-ie een krap uurtje zonder gezeik voor de televisie kan zitten, even bevrijd van alle verplichtingen en verantwoordelijkheden. Het zijn niet toevallig altijd oudere mensen die het cliché tegen elkaar uitspreken: ‘Dan had ik maar een vak moeten leren.’ Daar zit dus een kern van waarheid in. De meeste zaken die ik tegenwoordig beheers, zijn me komen aanwaaien in mijn tijd als student. Toen leerde ik met liefde koken, lezen, budgetteren en überhaupt een eigen huishouden runnen. Op Windesheim bijvoorbeeld konden we destijds een cursus doen die ons nóg vaardiger zou maken met een toetsenbord. Er was zelfs een wedstrijd achteraf, een challenge om te kijken wie het allersnelste een stuk tekst kon tikken – blind en met al je vingers. Elke fout kostte een paar seconden straftijd. Maar ik werd al meteen na afloop gediskwalificeerd, omdat ik koppig en dommig bleef volhouden dat ik beter en rapper zou kunnen schrijven met twee wijsvingers – op die manier werk ik overigens nog steeds. Ik heb het kortom nooit geleerd. De docenten vonden me niet alleen een mafketel, het was ook zonde dat ik niet openstond voor hun suggestie. Dat straalden ze ook uit, meer erbarmen, dan afkeuring. Ze hebben dus helemaal gelijk gehad. Ik zou dan ook, met de grootste nederigheid en absoluut niet prekerig, willen adviseren om zoveel mogelijk te absorberen en aan te nemen als mogelijk, want er komen andere fases in het leven. Voor je het weet, sta je schaapachtig naar een paar kabels te kijken. Geen idee hoe je een nieuwe televisie moet installeren. Of je snijdt wat wonden in je vingers omdat het aardappelschillen niet helemaal lukt. Het lijken banale voorbeelden, maar het zijn juist die alledaagse handigheden, heel triviaal van karakter, die het verschil maken.
