‘Je moet actief gelijkheid bevorderen’

Sociale ongelijkheid wordt vaak overgedragen van de ene generatie op de andere. Maar het is mogelijk dat patroon te doorbreken en volgens Natascha Notten, lector gezonde samenleving op Hogeschool Windesheim, spelen “gidsen” daarbij een belangrijke rol. De komende jaren wil ze haar onderzoek daar op richten.

Sociale ongelijkheid, of beter sociaaleconomische ongelijkheid, komt erop neer dat bepaalde groepen binnen de samenleving minder kansen hebben op gezondheid en welzijn dan andere. Volgens Natascha Notten zijn er vijf oorzaken aan te wijzen voor dit gebrek aan kansen: armoede, laaggeletterdheid, onderwijsongelijkheid, gezondheidsachterstand en regionale ongelijkheid. En ze hangen nauw samen. Mensen met een lager inkomen hebben vaak ook minder onderwijs gehad, minder kans op een goede baan, minder kans op een fijne leefomgeving en hun gezondheid is ook vaak minder. Notten wil de komende jaren vooral onderzoek doen naar het hardnekkige “intergenerationele” aspect hierbij: het verschijnsel dat dat gebrek aan onderwijs, armoede en zo verder, van generatie op generatie overgedragen worden: ‘Juist dát houdt de kansenongelijkheid in stand. Die generatiespiraal ombuigen is heel moeilijk – maar soms lukt het wel.’

Hoe gaat dat in zijn werk?

‘Dan zie je dat sommige kinderen, jongeren, en ook wel ouders die stap wél kunnen zetten. En daarbij spelen mensen die ik “gidsen” noem een grote rol. Kijk, je kunt wel veel talent hebben en veel ambitie, maar als niemand dat ziet, als niemand je laat zien hoe je dat kunt benutten, dan ga je daar niet zo snel wat mee doen. Een gids laat je een ander perspectief zien. Hij of zij kan ervoor zorgen dat je een pad weet te vinden naar een omgeving met meer kansen.’

Hoe ben je die gidsen op het spoor gekomen?

‘De afgelopen jaren hebben we heel veel verhalen opgehaald, verhalen van mensen die de stap hebben gemaakt van een leefomgeving waar de kansen niet voor het oprapen lagen  naar een kansrijkere omgeving. Wat daarbij steeds naar voren komt is de rol van een gids, iemand die ze tegen zijn gekomen en een ander perspectief bood. Dat kan iedereen zijn: een docent, de ouders van een vriend, de voetbalcoach, een social worker. Mensen die je echt zién, die iets te bieden hebben, hun kennis en ervaring delen – overigens gebeurt dat vaak onbewust. Gidsen weten vaak niet eens dat ze die cruciale rol vervullen, dat ze gids zijn.’

Maar is een gids altijd noodzakelijk om die stap te zetten?

‘Ja. Ik denk, en de verhalen geven dat ook aan, dat wanneer het gaat om het bewandelen van een ander pad dan gebruikelijk is in je directe sociale omgeving een gids (of meerdere) altijd een belangrijke rol speelt. Je kunt nog zó veel ambitie hebben, helemaal in je eentje, op eigen kracht, gaat je dat niet lukken.’

Dat lijkt mij bij uitstek een rol voor de leraar in het primair of voortgezet onderwijs…

‘Een leraar kán die rol vervullen. Leraren worden wel heel vaak genoemd en spelen hierbij zeker een belangrijke rol maar ze zijn zeker niet de enigen. Het kunnen ook heel andere mensen zijn. Familieleden, dat komt niet vaak voor. Meestal zijn het toch mensen “van buiten”. Maar sportcoaches worden vaak genoemd, of maatjes in een maatjesproject, het kan een werkgever zijn… het is eigenlijk heel divers. School is maar één omgeving, er zijn er méér. Maar het zou natuurlijk fantastisch zijn als alle leraren zich ervan bewust zijn dat ze deze rol kunnen vervullen en dat ze getraind worden om daar meer oog voor te hebben. Maar dat laatste geldt in principe voor álle professionals. Ook bijvoorbeeld voetbalcoaches of social workers zouden een antenne moeten hebben voor wat er, naast hun standaard activiteiten, nog méér speelt.’

Is dat verhaal “ik had een gids” geen interpretatie achteraf?

‘Nee. Echt niet! En dat weet ik omdat je merkt dat mensen op het moment dat je vraagt hoe hun leven is verlopen – en dan noem ik het woord gids niet – pas dán daarover gaan nadenken en zélf spontaan aangeven wie voor hen die rol heeft gespeeld. Jongeren kunnen dat vaak feilloos aangeven; ouderen moeten daarover vaak wat langer nadenken omdat zij meestal meerdere gidsen zijn tegengekomen.’

Wat zijn de eigenschappen van een goede gids?

‘Een gids moet vooral goed kunnen luisteren, en moet in staat zijn zonder vooroordelen naar een ander te kijken. Daarbij moet er een vertrouwensband ontstaan. Het hoeft niet per se een nauw contact te zijn, het hoeft ook niet lang te duren; soms kan één ontmoeting, één opmerking voldoende zijn. Als het maar gebeurt in een veilige omgeving, waardoor de ander het vertrouwen krijgt om de eerste stappen te zetten. Wat ik zou willen is dat een dergelijke ontmoeting niet meer op toeval berust. Dat velen dat kunnen ervaren, dat de kans op een ontmoeting met een gids op vele manier structureel ingebed is. Zodat iedereen die in een omgeving met minder kansen woont, vrijwel zeker een gids gaat tegenkomen die een ander pad  kan tonen, die andere hulpbronnen kent en in kan zetten. Dat kunnen gewoon contacten zijn, maar het kan ook gaan om de weg wijzen naar financiële hulp, kennis of ervaringen.’

Hoe ga je dit fenomeen onderzoeken?

‘We zijn momenteel bijvoorbeeld bezig met verhalen ophalen; dat is de rode draad door het hele lectoraat. Wat we te weten willen komen is: wat zijn de succesfactoren geweest? Wanneer en hoe is het iemand of een heel gezin gelukt een ander pad te nemen? Hoe ontstaat een succesvolle relatie met een gids? Aan de hand daarvan willen we dit toegankelijk maken voor iedereen, in kaart brengen hoe we dat proces kunnen stimuleren.’

Over de ander, maar ook mét?

‘Het is inderdaad belangrijk dat we dat doen samen met de mensen om wie het gaat. Onderzoekers, beleidsmakers en professionals zijn er vaak heel goed in om de meest prachtige oplossingen te bedenken voor problemen, terwijl de mensen waar het voor bestemd is zich daar helemaal niet in herkennen. De eerste vraag is dus: wat heb je nodig? We kennen allemaal de schrijfcursussen voor laaggeletterden of workshops solliciteren voor mensen in armoede. Ontwikkeld met de beste bedoelingen, natuurlijk, maar de aanloop bij dit soort activiteiten is gering gebleken. Dat komt omdat dit niet is waar mensen die kampen met schaarste op dat moment behoefte aan hebben.’

Tot slot, de klassieke opvatting over sociale ongelijkheid is dat het gebrek aan kansen vanzelf zal verdwijnen als de welvaart stijgt. Het minimumloon omhoog – is dat niet gewoon de oplossing?

‘Vanuit de sociologie zit ik toch op een ander spoor. Ken je het Mattheus effect? De rijken worden rijker, en wie niets heeft, krijgt nog minder. Het gaat niet om het gemiddelde welvaartspeil. Wat je ziet is: hoe groter de inkomensongelijkheid in een bepaalde regio, hoe groter de sociale ongelijkheid en de kloof qua gezondheid en welzijn. De gemiddelde welvaart verhogen is mooi maar dan moet je tegelijkertijd actief de gelijkheid bevorderen. Anders kom je alleen maar verder van huis. In de praktijk zie je dan dat een deel daarvan profiteert, terwijl anderen dat niet kunnen waardoor de kloof alleen maar groter wordt. Daarom zeg ik: gelijke kansen vraagt om ongelijke ondersteuning. Overigens is dat niet alles. Het gaat er niet alleen om wat “zij” doen. We moeten ook naar het systeem kijken. Er zitten allerlei drempels in het systeem waarop mensen vastlopen, en die nodig weggehaald moeten worden.’

Natascha Notten studeerde sociologie in Nijmegen, waar ze in 2011 promoveerde. Ze is eigenaar van onderzoeksbureau Gelijkschap, en sinds 2020 lector Gezonde Samenleving op Windesheim.

tekst: Marcel Hulspas
foto: Jasper van Overbeek
illustratie: Gilles Tijmes

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *