De zon schijnt als mijn huisgenoot vraagt of ik bij haar op het dakterras kom zitten. De wind is koud, maar ze moet even roken. Er staat een glas water op tafel. Wat voor gesprek gaat dit worden? “Ik moet je wat vertellen en het gaat over ons…,” zegt ze. Ik frons. Haar ogen vullen zich met tranen en ik hoor mezelf een soort on – gemakkelijk lachje produceren dat een paar seconden later ongepast voelt. Ze wil niet langer meer mijn huisgenoot zijn. De tweede break-up van dit jaar. Ze gaat ergens anders wonen. Zonder mij. Zonder mij! Hoe overleven we dat? Of nou ja… hoe overleef ík dat? Ik ben eerst verward, dan verdrietig. We hebben drie jaar samengewoond. Kerst gevierd, gehuild, gelachen, gedronken, gerookt. Eeuwenlange gesprekken op de gang als we niet wilden, of konden, slapen.
Paniek slaat toe als ik besef dat ik uit mijn favoriete plek moet vertrekken. Ons appartement is eigenlijk te groot voor één persoon. En te duur, dat ook nog. Dit is de plek waar ik genadeloos over de waterdruk klaag, waar de planten eindelijk overleven, waar ik na twee deprimerende jaren alleen wonen iets vond waar ik mij wel thuis voelde. Ik weet niet zo goed wat ik tegen haar moet zeggen, dus ik besluit weinig te zeggen. Ik geef haar een knuffel.
’s Avonds eet ik kip met patat bij mijn ouders. Ik dep met een servet het vet en de tranen van mijn wangen. De geur van de airfryer en Ajax op tv. Mijn vader smakt. “En het is ook heel goed voor jullie vriendschap,” zegt mijn moeder na een lang gesprek. Ik knik, snikkend. Vriendschap. Dat is uiteindelijk het belangrijkste. De vriendschap blijft. Zo erg is het misschien allemaal niet.
De volgende ochtend hebben we een belafspraak met de huurbaas. Hij voelt inmiddels meer als een vriend die ons contract beheert. Dat één van ons gaat, kan hij nog wel aan, maar hij zou het ‘heel jammer’ vinden als wij beiden vertrekken. En alsof het niks is, regelt hij dat ik kan blijven.
Ineens is er rust. En stiekem: zin. Zin om mijn bed in een andere kamer te zetten. Mijn kamer als washok te gebruiken. Een appartement voor mezelf, midden in de stad. Waar ik kan uitnodigen wie ik wil, wanneer ik wil. Als ik thuiskom is mijn huisgenoot er niet. Ik kijk even rond en voel me heel even nog ‘thuiser’ dan thuis. Ja, dit overleven we wel.