Veertig punten. Dat, zo liet minister Van Engelshoven weten, wordt straks de landelijke norm voor de bsa. Want eerstejaars studenten hebben het zwaar, vindt ze. Het besluit maakt heel wat los. Wordt dat een ramp, of is het een zegen?
Volgens de minister wordt bsa steeds meer gebruikt als selectie-instrument, om te voorkomen dat studenten verderop in de studie vertraging oplopen en het rendement van de opleiding drukken. ‘Ik wil niet dat het systeem zo uitpakt’, zo maakte ze bekend. ‘Met een bsa van 50 of 60 studiepunten in het eerste jaar pak je studenten op het kwetsbaarste moment, aan het begin van hun studie.’ En: ‘Wie twee derde van zijn eerste jaar haalt kan nooit op de verkeerde plek zitten of kansloos zijn.’ Zo klonk, na jaren waarin Den Haag de hogescholen had aangespoord om het bachelor-rendement te vergroten (en daarvoor de bsa te gebruiken), ineens een heel ander geluid.
Voor de bestuurders kwam dit als een donderslag bij heldere hemel. Cvb-voorzitter Henk Hagoort: ‘We werden totaal verrast. Bij dit soort zaken is het de gewoonte dat je elkaar van tevoren inlicht en we hadden als Vereniging de week daarvoor nog met haar gesproken. Toen heeft ze hierover niets gezegd.’ De discussie over de BSA loopt al langer. Windesheim kende een Verkenningsgroep die zich hierover boog, en uiteindelijk een dilemma formuleerde: de bsa stimuleert studenten en zorgt ervoor dat ze met minder achterstand aan het tweede jaar beginnen, maar is hard voor studenten die om wat voor reden dan ook nét niet op gang komen. Hagoort vraagt zich af of de nieuwe maatregel een nuttige bijdrage is aan de discussie: ‘Waar we naar streven is dat elke student in zijn eigen tempo zijn studie kan voltooien. Ik denk dat we in de discussie terug moeten naar de kern: de bsa moet student die we niet geschikt achten voor de opleiding, daarvan weren. En de vraag is of zo’n generieke norm de beste oplossing is.’
Een van de leden van de Verkenningsgroep was Jolling Lodema, de manager van de opleiding social work. Hij heeft grote moeite met het one size fits all karakter: ‘Een zekere bandbreedte, zeg van 48 tot 60 ec’s, daar kan ik me iets bij voorstellen. Maar de inbreng van de hogeschool, of zelfs van de opleiding, is essentieel. Het is belangrijk dat je de bsa niet los ziet van de zwaarte van het programma. Je kunt je voorstellen dat een opleiding zegt: wij leggen de grens bij 50 maar dan moet de student wel specifieke “kernvakken” hebben gehaald, zodat hij een goede kans heeft in de rest van zijn studie. Het voorstel van de minister mist de nuance die zo belangrijk is.’
Maar hoe zit het met de beloofde positieve effecten? Er is de laatste tijd veel te doen over stres en burnout bij studenten. De minister noemde dit niet direct. Maar volgens Rob Bovens (ooit lector op Windesheim, nu werkzaam in Twente en een van de ‘aanjagers’ van dit onderwerp) denkt van wel. Van Engelshoven was onlangs in Twente. ‘Er was een paneldiscussie met studenten, waarin de minister inging op het gegeven dat studenten inderdaad aan het begin van hun studie moeten wennen en voor allerlei overgangsproblemen worden geplaatst. De goede verstaander hoorde dat de maatregel een reactie op méér is dan rendementsverlies.’ Bovens denkt dat het ook wel wat zal helpen, ‘aangezien er veel te veel druk ligt op het eerste jaar.’
Minder positief is Willemijn Mulder, de voorzitter van de Zwolse studentenorganisatie SOOZ: ‘We denken dat deze verlaging het probleem verschuift. Alle punten die in een eerste jaar niet gehaald zijn moeten in een volgend jaar behaald worden waardoor er weer meer druk op bijvoorbeeld een 2e of 3e jaar komt te staan.’ En de studenten zélf, hoe denken die daarover? Indy Meertens, eerstejaars student Verpleegkunde (die 54 ec’s moet halen) ziet verlaging wel zitten: ‘Je wordt direct in het diepe gegooid; je moet ontzettend veel doen terwijl je net begint. Bij een grens van veertig punten kan je rustig beginnen en zo groei je geleidelijk in de studie.’ Ook Sander Wiebing, derdejaars Journalistiek vindt een verlaging goed – maar 40 te weinig: ‘Zo krijg je een hele grote groep studenten die de grens makkelijk haalt en dan de motivatie verliest. Die komen er dan pas in het tweede of derde jaar achter dat zij op de verkeerde opleiding zitten.’ Johannes Hakvoort, tweedejaars student ORM vreest dat door de landelijke norm de kwaliteit van Windesheim onzichtbaar wordt: ‘Met die norm kan ik met twee vingers in mijn neus het eerste jaar halen. Als je na je studie bij een bedrijf komt, kijken ze daar ook naar. De kwaliteit op Windesheim is nu dusdanig hoog dat je sneller aangenomen wordt. Bij invoering van dit voorstel zal dit een stuk minder zijn.’
Volgens Rien Komen, directeur van Windesheim Flevoland, zal de maatregel ‘zeker leiden tot een langere verblijfsduur van studenten.’ Maar daarnaast zijn er volgens hem ‘voldoende incentives voor studenten om geen langstudeerder te worden. Denk aan het leenstelsel, en het jaarlijkse collegegeld.’ Hij erkent dat Windesheim straks ‘qua norm’ minder onderscheidend zal zijn. Denkt hij dat de maatregel gevolgen heeft voor de Strategische Koers waar Windesheim voor heeft gekozen? Komen: ‘Dit helpt ons enorm om onze strategische koers verder vorm te geven. Ook wij willen een discussie over de BSA.’ Hetzelfde geluid klinkt vanuit het College. Henk Hagoort: ‘De maatregel vormt geen bedreiging voor de Strategische Koers. Uitgangspunt is dat niemand onnodig uitvalt en daarbinnen past een discussie over de BSA. Het is goed dat de minister de toegankelijkheid op de agenda zet.’ (MH)
‘Hoe hoger de lat, hoe beter studenten presteren.’
Studenten die in het eerste jaar de hogere bsa-norm hebben behaald, handhaven in het tweede jaar hun studietempo. Daarmee leidt de hogere bsa-norm tevens tot een hoger totaal aantal in de eerste twee jaar behaalde studiepunten. Het verlagen van studiepunten in jaar 1, zorgt er onder andere voor dat zwakke studenten in het tweede jaar alsnog punten moeten scoren die bij het eerste jaar horen. Hierdoor wordt de prestatiestress verlegd. Eerstejaarsstudenten lopen later alsnog tegen dezelfde problemen aan. Intussen blijft de student collegegeld betalen en loopt de teller van studiefinanciering door.
Inge Boksebeld is lid van het team KEM
‘Beste minister….’
Het klinkt in eerste instantie sympathiek en meelevend om de eerste jaars studenten meer tijd en ruimte te geven voor hun studie, maar het is wederom pure symptoombestrijding wat de politiek doet. Het ontbreekt het ministerie ten zoveelste male aan visie. Hiermee neem je echt de angel niet weg uit de prestatiedwang en –drangcultuur, waarin onze studenten zich in het huidige stelsel bevinden. Beste minister van Engelshoven, u bent nota bene lid van de partij die zegt dè onderwijspartij van Nederland te zijn, wanneer komt u eens met een echt, goed doordacht en visionair plan? Zo niet, laat het ons hier op de hogeschool dan zelf (blijven) regelen!
Herman Verveld is docent aan de Calo
‘Het gaat om psychosociale factoren’
Ik denk niet dat daar de oplossing zit. Waar het om gaat is dat de problemen waar studenten tegenaan lopen niet veroorzaakt worden door de hoeveelheid werk maar veel meer in psychosociale factoren. Dan moet je denken aan faalangst en prestatiedruk. Dáár moet je wat aan doen. We moeten ze beter begeleiden in plaats van te zeggen “nou, dan mag je minder punten halen”. Er zal een categorie zijn waarbij deze ingreep werkt maar de meesten hebben veel meer aan coaching, supervisie. Dat laatste doen we nu wanneer studenten stage gaan lopen, omdat ze dan gaan werken en dan, zogezegd, zichzelf tegen kunnen komen. Maar propedeuse studenten worstelen met dezelfde problemen.
Frank Joustra is voorzitter van de deelraad van domein gezondheid en welzijn
‘Het moet gaan om meer dan de hoogte’
Dat de huidige bindende afwijzing bij het studieadvies niet optimaal aansluit bij de Strategische Koers, is wel duidelijk. Het zou mooi zijn wanneer de discussie niet alleen gaat over de hoogte van de studienorm. De mogelijkheden die de wet ons geeft om beleidsmatige keuzes te maken voor het studieadvies en de bindende afwijzing worden dan bij lange na niet gebruikt.
Wim Snippe is hogeschooljurist
‘Je krijgt een rugzakje…’
Het lijkt een goed plan omdat je je doel makkelijker kan behalen, maar ik denk dat het op lange termijn alleen maar voor meer vertraging zorgt. Je ziet met de huidige norm dat al veel studenten vertraging hebben, dat zal bij veertig punten alleen maar meer worden. Je hebt een rugzakje dat je met je meedraagt en die rugzak is moeilijk te verliezen. Ik heb bijvoorbeeld mijn propedeuse nog steeds niet. Als de norm om door te mogen de volle zestig punten was dan had ik nu ook mijn propedeuse gehad.
Anne-Ruth Tuasela is derdejaars student journalistiek